DE PEUTER DIE VIJFTIG WORDT ..........
of de kroniek van KPN Arbo.
Hoewel ik van nature het liefst vooruit kijk, zijn er toch van
die momenten waarop het goed is om eens even stil te staan en
terug te kijken. Tegen scholieren die weinig interesse hadden
voor het vak geschiedenis werd door een wijs docent ooit eens
gezegd: "Als je niet weet waar je vandaan komt, dan heb je
ook geen idee waar je heen gaat". Deze wijze woorden maakten
mij tot een liefhebber van geschiedenis. Niet om te mijmeren
over of te verzanden in alles wat is geweest, maar door lering
trekkend uit het verleden een open oog voor de toekomst te
hebben. Wellicht kunnen we nog altijd leren van de fouten die in
het verleden zijn gemaakt. We hebben immers niet genoeg tijd om
ze allemaal zelf nog eens te maken. Maar ook kunnen we wellicht
nog leren van goede dingen uit het verleden. Weemoedig
terugkijken naar het verleden waarin alles beter was, is
wellicht net zo kortzichtig als het verleden ongenuanceerd
veroordelen. Vanuit dit gezichtspunt heb ik wat gegraven in oude
vergeelde gegevens. Ik pretendeer absoluut niet volledig te
zijn, maar wil wel proberen in vogelvlucht een beeld te schetsen
van de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van wat we nu
toch met enige trots KPN Arbo mogen noemen.
Bart Kroeze
KPN Arbo - onlangs gecertificeerd - is pas een jaar oud, terwijl
we toch ook mogen terugblikken op een ruime ervaring. Vijftig
jaar geleden – op 1 april 1946 - werd door de toenmalige
directeur-generaal dr. L. Neher bij het Staatsbedrijf der
Posterijen, Telegrafie en Telefonie de "Afdeeling Geneeskundige
Zorg" ingesteld. Als chef van deze afdeling werd benoemd dr.
A.H.J. van de Kamp.
De instelling van deze afdeling "Geneeskundige Zorg" was echter
zeker niet het begin van de bemoeienis van de medische stand met
het Staatsbedrijf. In 1863 werd namelijk voor het
Telegraafkantoor te Amsterdam al een controlerend geneesheer
benoemd. In 1873 schreef de controlerend geneesheer van het
Telegraafkantoor te Rotterdam een uitvoerig jaarverslag, waarin
hij van alle personeelsleden niet alleen de ziekteperioden
vermeldde, maar ook de ziekte-oorzaken. Van privacyaspecten had
men in die tijd blijkbaar nog geen kaas gegeten. De aandacht
ging in die tijd voornamelijk uit naar het terugdringen van het
ziekteverzuim. Dat is ons heden ten dage zeker niet onbekend.
Toch was deze controlerend geneesheer best vooruitstrevend als
het ging om verbetering van de arbeidsomstandigheden. In het
jaarverslag valt te lezen:
‘Er bestaan gebreken in de seinzaal, de lucht kon beter wezen;
in alle bureaux, waar veel beambten werkzaam zijn, zal de lucht
niet altoos frisch zijn; dit vindt men trouwens op alle grootere
kantoren en voor het telegraafkantoor belooft de toekomst
belangrijke verbetering’
In die tijd ontstond ook de behoefte aan medische keuringen voor
indiensttreding. Een passage uit het jaarverslag maakt dit
duidelijk:
“Een strenger geneeskundig toezigt bij de opneming van
ambtenaren in het kader is wenschelijk. Ik ontmoette bij de
bezoeken, ambtenaren, die vroeger onderwijzer waren, doch dit
vak verlieten wegens de vermoeyenissen, welke zij ondervonden
voor hunne ademhalingswegen en die aan bloedspuwing leden. Deze
heeren bleken opnieuw zwakke vaten te zijn en kregen, na goed de
vermoeyenis van het nieuwe vak ondervonden te hebben, hunne
vorige ziekte: bloedspuwing of tering terug; ofwel hunne zwakke
constitutie openbaarde zich in ander lijden der
ademhalingswegen.”
Het begin van de twintigste eeuw:
Controle tijdens ziekte was in die tijd niet eenvoudig. Er was
toen overigens al sprake van een eerstedags-controle. Ook toen
al woonden de werknemers vaak buiten de stad. De wegen waren
voor het dokterskoetsje vaak onbegaanbaar. Dit was vaak een
excuus voor de controlerend geneesheer om de controle niet te
verrichten. In 1904 nam men een proef met een zogenaamd
premiestelsel. Hieraan kleefden echter nogal wat nadelen. Het
simuleren werd bestreden door het in de hand werken van het
dissimuleren. Gezonden werden voor hun “gezond-zijn| beloond.
Valt hier niet een parallel te trekken naar de
arbeidsvoorwaardelijke prikkels van deze tijd? Kort na 1918
keerde men terug naar het systeem van de controlerend
geneesheer.
Tussen de eerste en de tweede wereldoorlog deed de gedachte dat
aandacht moest worden besteed aan preventie opgang. Men was van
mening dat men in bedrijven te doen had met min of meer besloten
bevolkingsgroepen, die met preventief-geneeskundige maatregelen
het gemakkelijkst te bereiken waren en waarvan de
onderzoeks-resultaten ook het gemakkelijkst waren vast te
leggen.
In 1935 werden plannen gemaakt om bij het staatsbedrijf te
starten met een periodiek Röntgenologisch tbc-onderzoek van de
personeelsleden. In 1939 had de eerste bedrijfsdoorlichting
plaats.
In 1946 werd zoals gezegd de afdeling "Geneeskundige Zorg
opgericht. Bij de oprichting van deze afdeling beschikte Dr. Van
de Kamp over slechts één bedrijfsarts. Uitbreiding volgde
overigens spoedig. Een bedrijfsarts uit die beginjaren schreef:
“Veel gesproken werd over de problemen die zich voordeden in een
groot bedrijf kort na de oorlog. Tegen de mentaliteit van velen,
vooral bij het hoofdbestuur, moesten we vechten. Men was immers
in de bezettingsjaren er aan gewend geraakt, zo weinig mogelijk
te doen. Tot die lieden was het nog niet doorgedrongen, dat de
bezetting voorbij was en er aangepakt moest worden.”
Een selectie uit de omschrijving van de werkzaamheden in
vergelijking met ons huidige takenpakket is misschien wel
aardig:
Toezicht op en het bevorderen van den algemeenen
gezondheidstoestand van het personeel en doelmatige bestrijding
van bepaalde ziekteverschijnselen;
Algemeen medisch toezicht op de bedrijfssport, bedrijfshygiëne,
inrichting van de werkruimten, E.H.B.O., enz.;
Verleenen van medewerking bij het ontwerpen van sociale
maatregelen;
Algemeene organisatie van medische keuringen, herkeuringen,
revisiekeuringen en het aan deze keuringen te geven
administratieve gevolg;
Ziektecontrôle, toezicht op de ziektestatistieken;
Algemeene periodieke doorlichting van het personeel;
De afdeling Geneeskundige Zorg was eerst gevestigd aan de
Kortenaerkade in Den Haag. Later werd de afdeling gevestigd aan
de Parkweg 10 te Scheveningen. De bedrijfsarts Van Duyn die in
1949 in dienst trad en geen huisvesting in Den Haag kon vinden
voor zijn gezin, mocht gedurende drie jaar in dit pand inwonen.
Wanneer de herkeuringscommissie zitting had was uiterste stilte
geboden. Dat dit niet mee viel voor een gezin met zes kinderen
valt te begrijpen. Later verhuisde de afdeling naar de Zeestraat
in Den Haag. De afdeling kreeg langzamerhand vestigingen
verspreid over het land. In de beginperiode moesten de
"doktoren" soms drie provincies "bedienen".
Hoewel we onlangs het certificaat behaalden is het aardig om
even terug te keren naar 26 januari 1955 toen de Nederlandse
Vereniging van Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde het volgende
verklaarde:
“Intussen zou de commissie die gemeend heeft, dat uw
bedrijfsgeneeskundige dienst aan alle te stellen eisen voldoet”
De inzichten lijken soms niet erg gewijzigd. Dr. Van de Kamp
schreef in 1957 al:
“Hierbij wordt uitgegaan van de overtuiging, dat de instelling
van een Bedrijfsgeneeskundige Dienst slechts zin heeft wanneer
het bedrijf de bereidheid bezit om de consequenties welke
daaruit voortvloeien, te aanvaarden en het bedrijfsbeleid mede
hiernaar te richten. Daarbij moet evenwel worden bedacht, dat
noch de leiding van een bedrijf noch de werknemers ermede gebaat
zijn indien door een bedrijfsarts adviezen zouden worden
verstrekt, die niet zouden zijn getoetst aan de praktische
uitvoerbaarheid in de gegeven omstandigheden.”
Ook schreef hij:
“Primair van belang is het lichamelijk en geestelijk welzijn van
de werker in het bedrijf. Van mensen die geen levens- en
arbeidsvreugde kennen, kan men bezwaarlijk een goede
arbeidsprestatie verwachten en het welbevinden van het bedrijf
hangt dan ook in hoge mate af van het algemeen welzijn van de
werknemers. Men spreekt thans bij voorkeur van een
werkgemeenschap waar de bedrijfsleider geen "ondergeschikten"
heeft, doch "medewerkers", wier prestaties hij waardeert, voor
wier persoon hij belangstelling heeft, wier kapaciteiten hij tot
ontplooiing doet komen en voor wier welzijn hij zorg draagt.”
In 1957 was de Bedrijfsgeneeskundige Dienst uitgegroeid tot een
organisatie bestaande uit 23 full-time bedrijfsartsen, twee
assistent-bedrijfsartsen, 27 bedrijfszusters en een eigen
administratief apparaat. De bedrijfsartsen hadden in die tijd
een populatie van 3000 personeelsleden in de grote steden en
2000 in de plattelands-rayons. Een opvallende naam van een
bedrijfsarts die ik in het jaar 1955 tegenkwam is A.T. van
Duinen, terwijl ook de naam Sirag (1954) binnen onze dienst geen
onbekende is.
Het jaarlijkse Röntgencamera-onderzoek op longtuberculose,
waaraan alle personeelsleden werden onderworpen en waaraan de
huisgenoten kosteloos konden deelnemen, werd uitgebreid met de
organisatie van het periodiek preventieve bedrijfsgeneeskundige
onderzoek. In de beginfase van dit onderzoek (1955) gaven zich
ruim 38.000 werknemers van het totale personeelsbestand van
58.000 werknemers, hiervoor spontaan op.
Periodieke verplichte chauffeurskeuringen werden verricht,
alsmede onderzoek naar groepen werknemers die met stoffen als
lood en trichloorethyleen omgingen.
Dr. Van de Kamp was in 1957 van mening dat grijs en zwart
verzuim slechts sporadisch voorkwam. Hij realiseerde zich
daarbij wel dat van de ziektecontrole een preventief effect
uitging. Over de enkeling die werkelijk de kantjes eraf liep had
hij een duidelijke mening:
“Wel, hij vormt het kaf onder het koren en vraagt om een streng
toezicht. Deze negativisten zijn spoedig bekend en krijgen waar
ze door hun instelling en gedrag om vragen. Het laat zich
begrijpen, dat het noodwendige strenge toezicht op dezulken de
vertrouwenspositie van de bedrijfsarts niet kan schaden. Elke
weldenkende ziet in, dat het hier geen "medewerker" in de
werkgemeenschap, doch een "tegenwerker" betreft die, wanneer hij
niet voor korrektie vatbaar mocht blijken, als het ware zich
zelf elimineert”
In die tijd werd ook aan minder-validen al aandacht geschonken.
Wanneer werknemers als gevolg van ziekte, ongevalsletsel of als
gevolg van een met de leeftijd samenhangend slijtageproces niet
meer in staat waren hun eigen werk te verrichten, werd op advies
van de bedrijfsarts gezocht naar passend ander werk.
In december 1965 schreef de opvolgster van dr. Van de Kamp in
het artikel "Honderd jaar is als één dag" het volgende:
“Voortaan zou de belangstelling voor de zieke werker een
onderdeel zijn van de veelzijdige taak van de bedrijfsarts, die
zich voornamelijk beweegt op het gebied van de preventieve
geneeskunde, waarbij de arbeidende mens in het middelpunt staat
en de hygiënische en andere omstandigheden het centrum vormen.
In tegenstelling tot de controlerend geneesheer, die naast zijn
huisartsenpractijk ziekte-controles verricht, is de bedrijfsarts
een medicus, die zich in het team van het bedrijfsbeleid geheel
kan wijden aan de zorg voor de gezondheid van de arbeidende mens
in ons bedrijf, waarmee hij het bedrijfsbelang in brede zin
dient. De "dag" die 100 jaar omspant, heeft een middaghoogte vol
stralend licht. Dit licht bracht wasdom op het
bedrijfsgeneeskundige veld. We weten, dat het einde van de
eerste lange dag, tevens het begin zal zijn van een nieuwe dag.
Een dag vol beloften voor de toekomst, die we met vertrouwen
tegemoet gaan, wetend dat de "bodem reeds bereid is" en
beseffend dat er nog meer terrein is dat op ontginning wacht.”
Bij beschikking van de directeur-generaal van 28 juni 1966 werd
de afdeling "Geneeskundige Zorg" omgevormd tot
"Bedrijfsgeneeskundige Dienst". Deze dienst kreeg een hoofd dat
werd ondersteund door twee adjunct-hoofden, terwijl het hoofd
rechtstreeks leiding gaf een totaal van 125 medewerkers: aan de
bedrijfsartsen, de afdeling research en de administratieve
dienst. Deze bestond uit:
bureel a: Keurings-, herkeurings- ziekteadministratie,
classificatie en documentatie, Registratuur en Archief
bureel b: EHBO- en EHIO-organisatie, ongevallenpreventie,
materiaal- en literatuurvoorziening
bureel c: Redactie-secretariaat, medisch-juridische en
verzekeringstechnische aangelegenheden
bureel d: Medische statistiek, budgettering, comptabele en
personeelszaken.
Deze Bedrijfsgeneeskundige Dienst verhuisde van de Zeestraat
naar de Zoutmanstraat.
Directeuren sinds de oprichting:
1. A.H.J. van de Kamp
2. P.G.M. Schrama
3. Tj. de Boorder
4. H.J.B. Hoek
5. Tj. de Boorder
6. H. Stremmelaar
7. G. Heuvelman.
In 1974 bleek de organisatie al weer veranderd te zijn. De
afdeling research was omgedoopt tot "Medische Stafafdelingen".
Deze bestonden uit:
Arbeids- en zintuigfysiologie en ergonomie;
Longfunctieonderzoek en revalidatie;
Interne geneeskunde;
Röntgenologisch borstonderzoek.
Daarnaast was de afdeling "screening" ontstaan. De administratie
bestond inmiddels uit vijf burelen. In 1979 bleek al weer een
organisatieverandering te zijn doorgevoerd. De administratieve
stafafdelingen waren inmiddels teruggebracht tot drie burelen te
weten:
Medische informatica (o.l.v. Houben en later Mulder);
Algemene Zaken (o.l.v. V.d Geer);
Medisch-juridische Zaken (o.l.v. Janssen en later Kroeze)
Het organisatieschema in 1984 zag er al weer geheel anders uit.
Na verloop van tijd was een nieuwe naam nodig. Gekozen werd voor
Bedrijfsgezondheidsdienst. Ook de organisatie veranderde weer
enigszins. Een beleidsadviseur en een medisch-juridisch adviseur
(Janssen en later Kroeze) werden toegevoegd en er ontstond een
directiesecretariaat. Ook deed de afdeling
Gezondheidsvoorlichting en training haar intrede.
Bij het symposium ter gelegenheid van de viering van het
veertigjarig bestaan in 1986 hield de toenmalig staatssecretaris
mw. Smit-Kroes een toespraak. Zij schetste in haar toespraak de
belangrijke taak die voor de BGD in de komende jaren was
weggelegd. De taak om te voorkomen dat mensen bekneld zouden
raken in veranderingen. De taak om ze te begeleiden, waar nodig,
naar een nieuwe, geschikte arbeidsplaats. Verder gaf zij als
haar mening dat een 40-jarige wijsheid en ervaring in de rugzak
heeft, maar daarnaast open dient te staan voor en te anticiperen
op vernieuwingen.
Tijdens dit symposium traden verder nog als sprekers op prof. De
Boorder, prof. Van Londen, Mw. drs. Meulenbeld, drs. De Groot,
Mw. Stouthart, drs. V.d. Meulen en Ir. Wit.
Jaren met allerlei turbulente verwikkelingen zoals een
reorganisatie a.g.v. het advies van het Bureau Twijnstra Gudde
volgden. Dit advies betekende dat de organisatiestructuur van de
dienst weer moest veranderen. Voordien werd de totale
uitvoerende dienst aangestuurd door de directeur BGD. In verband
met de veel te grote “span of control” werd besloten over te
gaan tot de vorming van acht regio's aangestuurd door
regiomanagers. Naast de directeur Medische Zaken deed de
directeur Beheer in de persoon van Piet Feskens zijn intrede. In
plaats van twee adjunct-hoofden, werden drie afdelingshoofden
benoemd, die leiding gaven aan de afdelingen Sociaal-Medische
Zaken (F.J. Leenders), Arbeidsomstandigheden (P.J.M. Erich) en
Algemene Zaken (W.M. Been). Allerlei andere verwikkelingen sinds
die tijd zullen velen zich nog herinneren.
In juni 1991 werd de centrale vestiging van onze dienst
verplaatst naar Groningen. Voor het eerst sinds de oprichting
kreeg de dienst ook te maken met een niet-medicus als directeur.
Sinds 1 maart 1995 hebben we als naam KPN Arbo en ook nu zitten
we nog midden in de gevolgen van een reorganisatie.
Nu naderen we dan het moment waarop we ons vijftigjarig bestaan
mogen combineren met onze eerste verjaardag. Er zullen niet veel
Arbo-diensten zijn die ons dit kunnen nadoen. Zware woorden als
"de dag die 100 jaar omspant" lijken me in de huidige tijd niet
op hun plaats. Vijftig jaar vooruitblikken is niet alleen
onmogelijk; het is ook niet realistisch. KPN Arbo in de huidige
markt zal zich moeten richten op de nabije toekomst. Een moment
van bezinning is naar mijn mening in ieder geval wel op zijn
plaats. We moeten ons realiseren dat we een geschiedenis met ons
mee dragen. Laten we eens goed bekijken waar we vandaan komen om
van daaruit vast te stellen waar we heen moeten gaan.
KPN Arbo 21 februari 1996
|